wanneer men zal zeggen geenen tyd of lust daartoe te hebben. XIX. 18. Tugtigt uwen zoon, als er nog hoop is. XXIX: 17. Tugtigt uwen zoon, en hy zal u gerustheid aandoen; en hy zal uwe ziele vermaakelykheden geeven.
21. V. Doen Kinders onwillig om te leeren, hunnen Ouderen geen groote ſchande aan?
A. Ja onleerzaame Kinders ſtrekken hunnen Ouderen tot ſchande. XXIX. 15. De roede en de beſtraffing geeft wysheid; maar een Kind, dat zich zelven gelaaten is, beſchaamt zyne Moeder.
22 V. Als dan een Kind zich tot leeren zet, hoe moet het daarin te werk gaan?
A. Een Kind moet in het leeren zeer yverig te werk gaan; want traagheid in een goed werk is dwaas, en zeer nadeelig. XVIII. 9. Ook die zich ſlap aanſtelt in zyn werk, die is een broeder van een doorbrenger.
Pagina:Geschenk voor de jeugd vol 001.djvu/26
Deze pagina is proefgelezen
10
zedelessen
23 V.