Pagina:Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst sedert de helft der XVIII eeuw vol 1.djvu/10

Deze pagina is proefgelezen

die, alles, wat nuttig en ſchoon is handhavende, zijn heil zoekt in de liefde zijns volks, zal ongetwijfeld ook de Schilderkunst bij ons weder herleven en bloeijen als van ouds. Uwe majesteit zal zich met alle kunstminnaars aanhoudend kunnen verlustigen niet alleen in de werken onzer oude Meesters, maar zal dien ſchat gedurig door de hedendaagſche zien vermeerderd. Hierdoor zal de Geſchiedenis, waaraan wij onze pogingen wijden, meer en meer worden uitgebreid, tot toenemenden roem der Nederlandſche Natie en van het Koninklijk Huis, dat dezelve zoo weldadig beſtuurt.


Met de eerbiedigſte hoogachting noemen wij ons,


MEVROUW!


uwer majesteits onderdanige
en gehoorzame Dienaren,


Haarlem,
1 Augustus,
1816.
R. van EYNDEN


en


A. van der WILLIGEN.