Pagina:Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst sedert de helft der XVIII eeuw vol 1.djvu/57

Deze pagina is proefgelezen
41
41
VADERL. SCHILDERKUNST.

toegelegd hebben, van de grootſte nuttigheid, bij het beoordeelen van ſchilderijen, ingeval van twijfeling, of dezelve aan de daarvoor opgegevene makers kunnen toegekend worden. De werken van die, ſchoon anders weinig bekende, meesters, kan men ook niet vermoeden, over het algemeen, zoo gering te zijn geweest, dat zij de opmerkzaamheid der kunstkenneren onwaardig waren: naardien dezelve, tot de tentoonſtelling, in de ruime Regentenzaal van het St. Hiobs-Gasthuis, te Utrecht, bij de werken van zoo beroemde meesters, als bloemaart, moreelsz, hondhorst, hondekoeter, bylaart en anderen, zijn toegelaten geworden. Dat hunne werken zoo weinig bekend zijn, is misſchien veroorzaakt, doordien zij, na tot meesters aangenomen te zijn, zich op andere zaken of beroepsbedrijven, meer dan op de kunst, toegelegd hebben: of wel, dat ſommige van hun geſtorven zijn, voor dat hunne werken onder de liefhebbers verſpreid of bekend waren. Vele hebben ook uit zedigheid hunne werken niet met hunnen naam gekenmerkt, waardoor wel eenige daarvan, met aanzienlijker en hooger prijs verkrijgende namen, dan die van hun zelve, zijn beſtempeld geworden, waarvan de kunsthandel voorbeelden genoeg oplevert.

Na deze uitweiding keeren wij terug tot de voorſtelling der levens- en kunstbedrijven van
HENDRIK HONDIUS, of DE HOND, dien te Duffel, in Braband, den 9den Junij 1573 geboren zijnde, wij echter bij de kunſtenaars van de Hollandſche

C 5land-