Deze pagina is proefgelezen
MUSSCHEN.
De musschen, weêral, vrij en vrank,
vergâren, en verzinnen
hoe nog eens, naar den ouden gang,
de lente gaat beginnen.
vergâren, en verzinnen
hoe nog eens, naar den ouden gang,
de lente gaat beginnen.
‘t En vriest niet meer, ‘t en sneeuwt niet meer,
‘t en vliegen meer geen' vlagen;
‘t wordt dageraad in ‘t oosten eer,
en langer zijn de dagen.
‘t en vliegen meer geen' vlagen;
‘t wordt dageraad in ‘t oosten eer,
en langer zijn de dagen.
De zonne, — ‘n wordt, in ‘t zonnelicht,
de weide nog niet wakker, —
goêmorgent, met heur mooi gezicht,
den moedermilden akker.
de weide nog niet wakker, —
goêmorgent, met heur mooi gezicht,
den moedermilden akker.
‘t Zit ander verwe in ‘t hout, voortaan;
de botgebolde boomen
niet langer meer zoo drooge en staan
te druilen en te droomen.
de botgebolde boomen
niet langer meer zoo drooge en staan
te druilen en te droomen.