Deze pagina is proefgelezen
Nog meer als ik,
zijt gij, misschien,
een vriendenherte
en mij, misschien,
spijts al hetgeen,
tot beider leed,
ons beider liefde
in stukken smeet,
een ware vriend gebleven?
Dat vriendschap is
moet sterker zijn,
moet, sterk alzoo
de kerken, zijn
gesteund op vast-
en dieper grond
als vriendenhand
en vriendenmond,
zoo nu, zoo na dit leven.
‘t Is dit alleen,
dat scheiden ons
zoo bitterlijk,
dat beiden ons
kon drijven, om,
gij hier, ik daar,
verre af en zoo
nabij malkaar,
te porren en te pogen
aan ‘t gene ik wist,
dat scheiden ons
zoo bitterlijk,
dat beiden ons
kon drijven, om,
gij hier, ik daar,
verre af en zoo
nabij malkaar,
te porren en te pogen
aan ‘t gene ik wist,