Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/67

Deze pagina is proefgelezen


Hij bloeien zal nochtans,
en, blij, de zonne bieden
de vreugde van zijn hert:
maar één en keer in 't jaar
en wilt het zomer zijn,
en mag't den boom geschieden
te bloeien in den dwang
van al die tonnen daar.

Hij bloeit en staat in 't wit
getooid, langs alle kanten
één vlage blommen duikt
zijn' takken, scheef en krom
de bietjes zie'k er zog
van zuiver zeem in zanten
de blommen in en uit
en uit en in, weêrom.

Bloeit helder, helder op,
o boom, en luide pralen
laat al uw lief gewaai,
deur dikke en dunne. Neen't
't en is maar éénen keer,
dat 't meie is; hillen dalen
zijn blijde; blijde zijt,
genoeg, genoeg geweend.