Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/98

Deze pagina is proefgelezen

DE LEYE.




De Leye ligt zoo stille, alsof
van staal ze zou bedegen,
van louter staal en stijfheid zijn,
zoo blauw en,allerwegen,
zoo glad is, en zoo effen en
zoo bloot zij nu. De winden
en roeren niet of, roeren ze,
geen speur en is te vinden,
geen asemtje op de Leye ervan,
die staal is, onberoerd,
en alletwee mijne oogen tot
aan Harelbeke voert.

De Leye en kapt mij ‘t kezzelspeur
niet af nu, en heur plasschen
en komt tot voor mijn voeten niet
den trakelwegel wasschen;