Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/16

Deze pagina is proefgelezen
en waakt, terwijl de wildernis
des werelds dood en duister is?
o Kracht des hemels, vier en vonk,
die brandt, als in dien doorentronk
van wijleneer, daar Gods gelaat
herkenbaar in te laaien staat!

Wie is 't, die ooit, aanschouwbaar, al
Gods wonderheên verkonden zal?

Wie 't groene veld, dat zwanger wordt,
goudgeluwt, en zijn' terruw stort?
Dat 't vallen van den vlei verwacht,
den voerman en de molenkracht?
Wie kondigt, wie vertelt er ons
al 't bloeigewas , al 't biegegons
des zomers? Wie den hommel groot,
de bruine peren, de appels rood?
En, badende in die zegenzee,
het ridder- en het rundervee?
Den schaapstal, die uit weiden gaat:
het duifhuis, dat zijn' vlerken slaat,

en...? Wie, die ooit verkonden zal
Gods hooge en schoone wonderen al?

Wie is 't, die 't hoofd, den koning van
Gods schepselen, den mensch, den man,