Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/187

Deze pagina is proefgelezen

COURTRAI


HET vierig gedrochte,
geklauwd in de schenen,
geweldig geschuifel
ontlatende, vliegt,
van Lendlee, te Leye- en
te Kortrijkwaard henen,
met mij in zijn lanken,
gehutst en gewiegd.
Daar zitte en aanschouwe ik,
in 't wolklooze westen,
de zonne, de groote,
de roode, die vaart,
zoo vast als ik vare, en
die de uiterste vesten
des werelds in brande
steekt. Alles, of waar 't,
doorberst en doorberrent
zij: huizen en koten,
en kerken ontsteekt zij,
en laat ze, in nen niet,
weêr duister, om, verder
en verder geschoten,
naar Kortrijk te varen.
— Wat is er geschied?