Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/212

Deze pagina is proefgelezen
een' krage om elke blomme blaakt,
  vol verschen dauw gedropen.

Aanschouwt hoe 't schubbig distelhaar
omspannen hangt, vol Godssamaar,
  vol kobbenetsche kanten;
die roeren in den zonnenlaai,
die blinken in elk windgewaai,
  vol stof van diamanten.

Hoe 't wikkelachtig witje wipt,
alhier, aldaar, verlekkerlipt
  om 't zijne, uit al de bloeien,
te ontsnoepen aan de krabben bie'n,
die 't, nijdig, elken distel zien
  bezoekend henenspoeien.

'k En rieke, alwaar men lieflijkheid
van zalvende olie toebereidt,
  geen' aangenamer' roken.
als die, des zomers, vroeg en laat,
daar 't distelt en vol blommen staat,
  de distelblommen stoken.

Aanschouwt, op de oude toppen, hoe 't
gevlugde zaad omhooge woedt,
  en waait voor alle winden,
om ievers, daar 't geen ziele en zag,
den vrijen hergeboortedag,
  onsterflijk, weêr te vinden.