Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/308

Deze pagina is proefgelezen
wie redt er, ach, wie helpt er, uit
  den nood ons? Hoe de vreugd
van vroeger, die begraven ligt,
  het graf weêr uitgekregen?

'k En zie bijna geen wegen meer:
  de koude voert mij henen,
de velden uit, de steê weêr in;
  nog donkerder is 't daar:
de zware dompen varen mij,
  als of het water waar',
dat duisternisse en vuilnis voert,
  onhoorbaar vóór de schenen.

Ze ontsteken licht. Een damp, alom,
  die, stinkende, onder de aarde
geboren is, nu dansen gaat,
  en spotten met de zon,
die ' s Winters onmeêdoogendheid
  niet langer baas en kon
en henenging; die, krachteloos,
  voor goed misschien, ontaardde!

Afgrijslijkheid? Het winterspook
  zit overal te wachten:
'k gevoel 't, alwaar ik henenwille,
  of zoeke zijn gegaap
te ontsnappen; 't komt mij tegen, tot
  in huis, en, daar ik slaap,