Deze pagina is proefgelezen
TENDEN
NOG een tijdtje, en tenden is
't onbermhertig jagen,
dóór des werelds wildernis,
van de ongiere vlagen!
't onbermhertig jagen,
dóór des werelds wildernis,
van de ongiere vlagen!
't IJs en houdt zoo 'n gram gerucht
meer, als onlangsleden,
noch de gladde bane en ducht
meer mijn angstig treden.
meer, als onlangsleden,
noch de gladde bane en ducht
meer mijn angstig treden.
Moegeraasd en uitgereld
zijn de rauwe smeten
's hagels, en zijn scherp geweld
heeft de rijm vergeten.
zijn de rauwe smeten
's hagels, en zijn scherp geweld
heeft de rijm vergeten.
't Sneeuwen op en over al,
't vriezen bin' en buiten,
leden is 't, en liefgetal
stralen weêr de ruiten.
't vriezen bin' en buiten,
leden is 't, en liefgetal
stralen weêr de ruiten.
'k Zie den dag, die nooit en loech,
wederom nu striemen,
's morgens, en zijn pijlen, vroeg,
deur de wolken priemen.
wederom nu striemen,
's morgens, en zijn pijlen, vroeg,
deur de wolken priemen.