Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/155

Deze pagina is proefgelezen
Magnificat zal ook
dan, uit mijn herte ontsprongen,
weêrgalmen, zoo 't weleer
uw' reine lippen zongen.
Magnificat! Gegroet
Maria weest; en 't woord
uws lofzangs, love 't God,
zoo nu, zoo immer voort!




O EERDENTROOST


o Eerdentroost, gebloeide blommen,
    hoe kommen
die blijdzame oogen, alzoo zaan
als 't zomer is, op al de struiken
    te ontluiken,
en mij beziende ga te slaan?

Daar is iets in, dat ik te vragen
    wil wagen,
en dat ik geerne af u vernam;
daar velen zijn die niet en roeken,
    of zoeken
naar 't geen hen blijdt, van waar het kwam!

Daar leeft toch Een, die mijn' twee oogen
    u toogen,
gebloeide blommen, wilde; en 't is
Hem een' genoegte als ik genegen
    Hem zegen,
en ben genietende u, gewis!