Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/159

Deze pagina is proefgelezen
 

De bruiloftklokke luidt, de banden zijn gebonden,
de gouden ring omvangt twee herten: ruimt de baan,
strooit blommen in den weg, en viert de hooge stonden:
wie weet, wie voelt er niet, hoe blij hun herten slaan?
't Is hemelsch hun geluk, en, raakt hun lijzig treden
het stof nog aan, waarin hun voet zijn speur verblendt,
't is wonder, want nu zijn twee halve menschlijkheden,
maar één meer, door Gods hand en zegel saamgeprent!

De bruiloftklokke luidt, de bruiloftstemme klinke,
door gansch het blij getal van 't oude en 't jonge diet;
die oud is kome jong, elks tranende ooge blinke,
elk zinge weenend meê in 't vroolijk wonnelied!
Gij, arme bedelaar, zijt rijk nu, recht uw' leden;
gij, werkman, rust een' stonde en schouwt uw' vader aan;
bemint hem tweemaal nu, want tweemaal ziet gij, heden,
den waren werkmansvriend in zijne vrouw daar staan.

Hij leve dan met haar en zij met hem! Zij leven,
bevrijd van ongemak, gedoornhaagd om end om,
als met een levend park, onwrikbaar saamgedreven,
door liefde en dankbaarheid, tot éénen menschendrom!
Elk roepe:„Weg van hier, laat vrij het kind van Lokeren,
laat vrij het lieve paar, verfoeide menschendwang;
weg, vrienden niet, maar weg, gij valsche volksopstokeren,
en leve 's werkmans vriend, het kind van Lokeren lang!”




DE BLOMMEN ZIJN BESCHAAMD


Die blommen zijn beschaamd
  omdat, eilaas, zij moeten
verslenzen, zalig paar,
  en sterven voor uw voeten: