Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/22

Deze pagina is proefgelezen
Gij staat des morgens op, beneden
‘t bereik van sterflijke oogenleden;
   en, rijzend, dan
verblijdt gij mensch en dier en boomen;
en ‘s avonds laat gij los de toomen
   van uw gespan.

o Edel' zonne, o machtig wezen,
o zienlijke afgezant van dezen
   die ‘t al beveelt;
wat ben ik, of, wat zijt gij, schoone,
als, in des Heeren schild en kroone,
   een wapenbeeld?

Zoo kent men aan des Ridders wapen
zijn hofgezin, zijn huis, zijn' knapen,
   zijn heerlijk slot;
zoo kan men, aan uw pronksieraden,
o zonne, uw edelen Ridder raden:
   zijn name is — God!



O HEERLIJK HANDGEDAAD

o Heerlijk handgedaad
van hoogst eerweerde handen,
o zonne, ziende alom
doorpeilende alle landen;
doorwerkende, alderfijnst,
de fijnste wasdomwanden,
met leven, licht en groei!