Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/24

Deze pagina is proefgelezen
„'n Aven hoepels, 'n aven banden;
groote en kleene kaatsebal:
geeft... maar kijkt, ge 'n hebt geen handen:
Mie een kruiske u geven zal.”

„Aatje-paais, nu altemale:
kruike, kruiske, Pa en Ma...”
Mietje, mochte ik ach uw' tale,
onnavolgbaar, volgen na!

Van die kinders „zeggen” hoorden,
heeft er een ooit nagezeid
de ongekunstenaarde woorden
van hun bloote onnoozelheid?




ALEER HET LICHT TEN AVOND RAAKT

Te lucis ante terminum...
Aleer het licht ten avond raakt,
o Schepper aller dingen, waakt
en zorgt voor ons, die al den tijd,
— wij bidden u, — bermhertig zijt!

Voor droomgedrochten, die 't verstand
verbazen, berge ons uwe hand;
en 's vijands onraad, ingesnoerd,
ons lichaam late onaangeroerd!

o Vader, in uw mildheid groot,
met God den Zone, uws zelfs genoot,
die eeuwig God zijt, Heilig Geest,
vertroost ons al, van minst tot meest!