Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/26

Deze pagina is proefgelezen
De nacht komt ze dekken
en duffelen,... en zet
het maantje, om te waken,
rechtover heur bed.

Goên avond, o zonne;
goên nacht: uw gestraal,
God zegene en beware ‘t,
en ons altemaal!




HET ZONNELICHT IS NEERGEDAALD


Het zonnelicht is neergedaald
en ‘t gaat bij andere lieden,
verwacht en welkom-weer onthaald,
den dag hun doen geschieden.

Het morgent daar, het avondt hier,
en wonderschoone verven
zie ‘k wentelen in het westervier,
en stille, stille sterven.

‘t Was rood eerst, helder peersch weldra;
en, blauw- en blauwerwendig,
door al de hemelen heerscht daarna
één duisterzijn bestendig.

Noch nacht en is ‘t noch dag: het vier
der zonne is schaars geweken,
of, helpzaam wordt de keerse hier,
daar de avondzonne ontsteken.