Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/277

Deze pagina is proefgelezen
Zoo aêmt het uit elk een voortaan,
uit alles, uitgenomen
den bosch, al waarder boomen staan
en zelden menschen komen.

Hoe riekt gij, groote boomen goed,
en kleene: en tusschen beiden,
uw blaren, die met zalven zoet,"
's jaars sterfbedde overspreiden!

't Verheugt mij in uw midden! Mocht
mij nooit een' reuke naderen
als die daar stijgt, als levenslocht,
uit uw' gestorven bladeren!
o Bamisbosch, zij God van al
geloofd, die u betrekken;
en, zoekende in den bladerval,
daar zielentroost ontdekken!




 

O PEREBOOM

Resurgam.
  o Pereboom, belaên
  met al goudgeelwe blaên,
octoberziek en treurig
  de winter is 't, die naast,
  en 't al het land uit blaast
dat groeizaam is en geurig!