Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/46

Deze pagina is proefgelezen

 
't Nieuwjaar! Och! 't is altijd 't oude:
zitten beven van de koude;
  dan, deur slijke en moze gaan;
  later in de zonne braên,
als het zwijn zit in de kuipe;
't keerske brandt al in de puipe;
  en, van zoo de winter fluit,
  't keerske is dood, en 't jaar is uit!




SNEEUW


't Ligt alles weêrom witgesneeuwd,
  zoo wit als waar' 't een laken:
hoe gaan Gods lieve vogelen nu
  aan 't daaglijksch brood geraken?
Ze vinken en ze kwinken mooi,
  ze schijnen wel te vreden,
maar... Heere, spaart uw vedervolk
  van 's winter's eendlijkheden!




WINTERZONNE


o Wankelende oogenwonne
der bleeke[1] winterzonne,
  die, rood als goud gemaald,
  in 't hooge westen daalt!

  1. Var. I. 2.; der blonke;; winterzonne. Blonk, obtusus.