Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/50

Deze pagina is proefgelezen

 

O EERBIEDWEERDIG HOOFD

  o Eerbiedweerdig hoofd
der blankgekruinde boomen,
  hoe heerlijk groet gij mij,
in 's winters pronksieraad;
  wanneer de bleeke zon
heur eerste morgenstroomen
  ontginsteren in 't gevlerk
van uwe takken laat!

  Ze is helder, licht en wit,
ze is ongelijkbaar schoone,
  ze is vlekkeloos, de pracht
waarmee gij zegepraalt;
  en, voor nen korten tijd
gekoningd, spant de kroone,
  ver boven al 't gesteent'
daarin de zonne straalt.




RUWRIJM[1]


Het ruwrijmt, het brimmelt,
  en 's winters geweld
heeft varings al 't hout in
  zijn' schoonheid hersteld.

het stond daar en treuren,
  van alles ontbloot;
vol deernisse, och arme, en
  een beeld van de dood!

  1. pruina, le givre.