Deze pagina is proefgelezen
Een, die de akkerlelie kleêren
weeft, als Salomons, vol eeren;
Een die, zonder naalde of naad,
vacht en veder groeien laat.
En, voorwaar, 'k en zie geen lijken,
bonte kraaie, ooit in de dijken
liggen, van uw volk; of dood
uwe oorije, van hongersnood.
bonte kraaie, ooit in de dijken
liggen, van uw volk; of dood
uwe oorije, van hongersnood.
'k Hoor de menschen bitter klagen,
van de kwade winterdagen;
'k wete er, van gebrek en pijn,
louter, die gestorven zijn.
van de kwade winterdagen;
'k wete er, van gebrek en pijn,
louter, die gestorven zijn.
Gij betrouwt op God, onwetend
aan zijn' wetten vastgeketend;
die u vulte en voedsel schiep,
eer hij u in 't leven riep.
aan zijn' wetten vastgeketend;
die u vulte en voedsel schiep,
eer hij u in 't leven riep.
Hij heeft u twee vlerken neven
't lijf gezet, en kracht gegeven;
en twee oogen voert gij fijn,
die scherp ziende en verre zijn.
't lijf gezet, en kracht gegeven;
en twee oogen voert gij fijn,
die scherp ziende en verre zijn.
Op die vlerken zie 'k u roeien
door de lucht, en voorwaards spoeien:
in een omzien, stikken breed,
verre weg van mij gescheed,
door de lucht, en voorwaards spoeien:
in een omzien, stikken breed,
verre weg van mij gescheed,
Uit die oogen zie 'k u spieden,
hooge boven land en lieden;
hooge boven huis en al:
of u God iet geven zal.
hooge boven land en lieden;
hooge boven huis en al:
of u God iet geven zal.