Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/65

Deze pagina is proefgelezen
gemenschte marbelsteenen;
die staan en gekken schier
met 's menschen zedigheid,
die kleeren dragen doet,
zoo God heeft opgeleid.
Foei! neen, ge 'n kunt mij niet
doen blozen, spijts uw billen
vol naakte sierlijkheid,
die mij bedriegen willen:
ge'n zijt geen menschenbeeld,
geen godenbeeld: een ziel
is eerst en meest het mensch
dat uit Gods handen viel.



 
Een' witte schorte en binders,
een wagentje en twee kinders,
  zoo voert ze, alhier, aldaar,
  heur mutse en heur schoon haar.

Daar zijnder die begroeten
heur aanzichte en heur' sproeten,
  heur langde en heur fatsoen,
  en heur hooghielde schoen.

Heur moeder doet de koeien,
heur vader 't kooren groeien:
  heur een broêre is soldaat,
  en de andere ruimt privaat.

Heur' zusters zijn twee blommen,
die zelden steewaards kommen,
  maar deugdzaam zijn ze, en vrij
  nog wel zoo schoone als zij.