Pagina:Grieksche Spraakkunst.djvu/11

Deze pagina is proefgelezen

7

  1. De circumflexus mag alleen op een lange lettergreep staan en wel op een der twee laatste lettergrepen, maar op de tweede slechts dàn, wanneer de laatste kort is.
    Indien de tweede lettergreep volgens den voorgaanden regel een circumflexus mag hebben, dan mag daarop geen ander accent staan.
  2. Wordt de laatste lettergreep van kort lang of omgekeerd, dan moet volgens de voorgaande regels dikwijls ook het accent veranderen: ἄνθρωπος mensch, gen. ἀνθρώπον - μοῦσα muze, gen. μούσης - πολίτης burger, voc. πολῖτᾶ.
    De buigingsuitgangen αι οι εω εως εων gelden voor het accent als kort: ἄνθρωποι, μοῦσαι, πόλεως van de stad.
  3. Een woord als νομός heet oxytonon,
    νόμος paroxytonon,
    ἄνθρωπος proparoxytonon,
    ὀστοῦν perispomenon,
    μοῦσα properispomenon,
    en een woord, dat op de laatste lettergreep geen geschreven toonteeken heeft (νόμος, ἄνθρωπος, μοῦσα) heet bovendien barytonon.

II. De atona of procliticae vormen als het ware één geheel met het volgende woord en hebben daarom geen eigen accent. Het zijn deze tien monosyllaba: ὁ ἡ οἱ αἱ lidwoord, οὐ niet, εἰ indien, εἰς naar, ἐν in, ἐκ uit en het relatieve ὡς (niet te verwisselen met het demonstratieve ὧς of ὥς zie nº 44 d).

III. De encliticae vormen als het ware één geheel met het voorafgaande woord en daarom telt het accent van dat woord meestal voor hen mee. Somtijds werpen ze hun accent op het woord terug en in enkele gevallen behouden ze het: alles volgens vaste regels. — Enclitisch zijn:

het praesens indic. van εἰμί zijn en φημί zeggen, behalve de 2e persoon εἶ en φής;
het pronomen indefinitum τίς τί, behalve ἄττα;
μοῦ μοί μέ, σοῦ σοί σέ, οὗ οἵ ἕ;
de onbepaalde correlativa πού ποί ποθέν ποτέ πώς πῄ;
de adverbia γέ althans, νύν nu (toonloos), τοί waarlijk;
het voegwoord τέ en, en de suffixen -πω, -δε, -τε en -περ.

Niet enclitisch zijn ἔστι hij bestaat of het is mogelijk, νῦν thans en de personalia na een voorzetsel.

Voorbeelden. Θεός ἐστιν ἀγαθός — ἄνθρωπός ἐστιν — εἴ πού τίς ἐστιν. In het eerste voorbeeld is het accent van ἐστίν verloren gegaan, in het tweede heeft ἄνθρωπος van ἐστίν een tweede accent er bij gekregen, in het derde heeft het atonon εἰ een accent gekregen van πού, που van τίς en τις van ἐστίν.