Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/26

Deze pagina is gevalideerd

andere dan de in het eerste lid uitgesloten, uit 's Lands kas bezoldigde ambten.

3. Krijgslieden in werkelijken dienst, het lidmaatschap van eene der beide Kamers aanvaardende, zijn gedurende dat lidmaatschap van rechtswege op non-activiteit. Ophoudende lid te zijn, keeren zij tot den werkelijken dienst terug.


Artikel 98.

De leden der Staten-Generaal, alsmede de ministers, de commissarissen bedoeld in artikel 111, tweede lid, en de ambtenaren, bedoeld in artikel 95, eerste lid, zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.


Artikel 99.

Voor zoover de wet niet anders bepaalt, onderzoekt elke Kamer de geloofsbrieven harer nieuw inkomende leden, en beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen, volgens regels door de wet te stellen.


Artikel 100.

1. Elke Kamer benoemt haar griffier.

2. Deze mag niet tegelijk lid van eene der Kamers zjjn.


Artikel 101.

1. De Staten-Generaal komen ten minste eenmaal 's jaars te samen.

2. Hunne gewone zitting wordt geopend op den derden Dinsdag in September.

3. De Koning roept eene buitengewone zitting bijeen, zoo dikwijls Hij zulks noodig oordeelt.


Artikel 102.

1. De afzonderlijke vergaderingen der beide Kamers en evenzoo de vereenigde vergaderingen worden in het openbaar gehouden.

2. De deuren worden gesloten, wanneer een tiende gedeelte der aanwezige leden het vordert of de Voorzitter het noodig keurt.

3. De vergadering beslist, of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd.