Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/35

Deze pagina is gevalideerd


Artikel 139.

De Staten benoemen uit hun midden een college van Gedeputeerde Staten, waaraan, volgens de regels door de wet te stellen, de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken worden opgedragen, en zulks hetzij de Staten zijn vergaderd of niet.


Artikel 140.

De macht des Konings om de besluiten van Provinciale Staten of van Gedeputeerde Staten, die met de wet of het algemeen belang strijdig zijn, te schorsen en te vernietigen, wordt bij de wet geregeld.


Artikel 141.

1. De Koning stelt in elke provincie een Commissaris aan met de uitvoering Zijner bevelen en met het toezicht op de verrichtingen der Staten belast.

2. Deze Commissaris is Voorzitter van de vergadering der Provinciale Staten en van die der Gedeputeerde Staten en heeft in laatstgenoemd college stem.

3. Zyne jaarwedde en de kosten zijner woning worden op de begrooting der Rijksuitgaven gebracht. De wet beslist of andere uitgaven van het provinciaal bestuur ten laste van het Rijk komen.


DERDE AFDEELING.
Van de gemeentebesturen.


Artikel 142.

De samenstelling, inrichting en bevoegdheid der gemeentebesturen worden door de wet geregeld met inachtneming der voorschriften in de volgende artikelen dezer afdeeling vervat.


Artikel 143.

1. Aan het hoofd der gemeente staat een raad, welks leden rechtstreeks voor een bepaald aantal jaren worden gekozen door de ingezetenen der gemeente, tevens Nederlanders of door de wet als Nederlandsche onderdanen erkend, die den door de wet te bepalen leeftijd, welke niet beneden drie en twintig jaren mag zijn, hebben bereikt. De verkiezing geschiedt op den grondslag van evenredige vertegenwoordiging.

2. De laatste zinsnede van het eerste lid, het tweede en derde lid van artikel 81 zijn van toepassing.