Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/102

Deze pagina is gevalideerd
INGESNEEUWD
87
 

Maar jawel, de schipper hield zich doof.

„Ik wou, dat we daar maar levensmiddelen voor hadden!" zuchtte „de neushoorn".

Maar het bleef zoo stil als een muis. Alleen de klok hoorde men tikken.

„Ja, en dat had nog een ànder voordeel óók," liet Jacob zich nu hooren.

„Hoe zóó?" vroeg Sterrenburgh heel onnoozel.

„Wel, die vaten met proviand zouden langzamerhand leeg raken en dan stukgehakt kunnen worden." Meteen stootte hij Hooghwout eens aan, of hij zeggen wou: „Toe, doe jij nu óók je mond eens open!"

„Ja," klaagde Hooghwout, „maar van die goederen gaat nooit iets af. Die nemen altijd dezelfde plaats in."

„Hoor eens," zei de schipper nu, „ik begrijp best, waar dat naar toe moet. Maar je hebt gelijk, 't is nu zóó koud, dat ik met een gerust geweten wat van die goederen mag uitdeelen."

Hij sneed daarop een pak van grove wollen stoffen open en gaf er elk van de manschappen zijn deel van. Den volgenden dag opende hij een koffer met linnen en ieder kreeg een grooten lap, om er een hemd van te maken. Om zich echter als commies tegenover zijn kooplieden te kunnen verantwoorden, hield hij van alles behoorlijk aanteekening.

In een oogenblik was de hut nu in een naaiwinkel herschapen. Sommigen konden al heel slecht met naald en draad overweg, maar in weerwil van veler onhandigheid had toch dit ongewone werk zoo'n voortgang, dat ieder nog dienzelfden avond in zijn nieuwe hemd ter kooi ging.

Den volgenden dag hadden ze algemeenen waschdag. 't Was mooi, stil weer en men meende dus, de hemden best buiten te kunnen drogen. Maar daar bleek het toch veel te koud toe, want zóó uit het warme water vandaan, bevroren ze alweer.