Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/122

Deze pagina is gevalideerd
DRIEKONINGEN-FEEST
107
 

„Ja kameraad, we zullen hier wel niet meer vandaan komen," klaagde Hooghwout.

„Zijt doch ghenoechelick, vrienden, wilt u verblyen
En wacht u voor druck en quade fantasyen,"

vermaande Hans Vos.

Jawel, het was alles om niet.

Wel waren er inmiddels weer een paar broodtonnen leeg gekomen, waarmee men het vuur dien dag nog kon onderhouden, maar de maats toonden zich er weinig verheugd over. Ze bleven stil, ernstig en moedeloos.

„Kom, kleine grappenmaker, zou je niet eens wat kunnen zingen of op je fluit spelen?" vroeg de schipper. „O zeker, schipper, dat zou een uitmuntende remedie zijn!" zei meester Hans. „Toe kameraad, ga je gang maar," vervolgde hij tot Jacob. „De beroemde Rattius, die een monster van geleerdheid was, zegt immers zeer terecht:

„Een liedeken ghesongen uyt goeder herte,
Verfrayt den sinnen en verdryft den smerte;
Musyck en fluit-spel wordt seer ghepresen,
Dat melancolyë en droefheyt kan ghenesen."

„Och, wat zou het helpen," zuchtte Jacob. „Ze zingen'tóch niet mee. De een zet al benauwder gezicht dan de ander. Ik heb er zoo heel geen aardigheid aan."

Den volgenden morgen bleek eindelijk het weer toch wat bezadigder.

„Komaan, mannen, nu kunnen we het wel eens wagen om naar de rivier te gaan," zei de schipper.

De deur werd dus open gegraven en drijfhout gehaald zooveel men maar kon, want wie weet, hoe gauw ze weer voor langen tijd ingesloten konden worden. De arbeid en het geslaaf van dien dag hadden beter uitwerking, dan alle rijmpjes van meester Hans tezamen. Er