Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/127

Deze pagina is gevalideerd
112
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

In een oogenblik had ieder daarop zijn stuk koek verorberd en nu sprak de Koning deftig: „Wij gelasten onzen onderdaan Jacob Evertsz, om zijn dwarsfluit te halen, opdat hij ons een liedeke spele, dat door al onze onderdanen kan gezongen worden. Jacob Evertsz, voldoe aan ons bevel!"

De scheepsjongen boog, met de woorden: „Het zal geschieden, Sire!" en weldra werden er eenige vroolijke liedjes gezongen, waarna de kok een schotel met dampende pannekoeken op tafel zette.

Toen begon het smullen opnieuw. Er ontstond langzamerhand een feestelijke stemming, alsof zij aan den rijksten maaltijd zaten en toch kon ieder maar twee pannekoeken toeloopen.

Maar toen de schipper aan allen een paar maatjes wijn schonk en ieder een wittebroodsbeschuit toedeelde om die in zijn wijn te soppen, neen maar, toen steeg de feestvreugde ten top! Zelfs Pieter Pietersz en Jan Fransz, die altijd tot de stillen in den lande behoord hadden, zongen nu het hoogste lied, met gezichten die stráálden van plezier.

Pietersz had een blikken trommel genomen, waarop hij een oorverdoovend lawaai maakte onder het luid uitgalmen van de woorden:

„Slaet op ten Trommele van dirredomdeyne,
Slaet op ten Trommele, van dirredomdoes:
Slaet op ten Trommele van dirredomdeyne,
Vive le Geus is nu de loes."

En daar hij de rest van dit Geuzenliedeke niet kende, of minder gepast vond, begon hij maar weer telkens dezelfde regels van voren af aan, totdat de koning met zijn schepter—een houten pollepel—op tafel sloeg, om aan dat kabaal een einde te maken.

„Wij hebben stilte geboden," sprak de Koning, „om-