Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/151

Deze pagina is gevalideerd
134
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

„Nog altijd West, stuurman!"

„Komaan, roep dan het volk!" was het antwoord. „We gaan vertrekken!"

Vermoeid viel de dóór en dóór uitgeteerde man in zijn kussens terug. Er ontstond nu voor een oogenblik een algemeene bedrijvigheid. Daarna werd alles stil. Ieder wachtte slechts op het teeken van den stuurman, om van wal te steken.

Het was een oogenblik van vreemde ontroering...

Nog éénmaal zagen ze om naar het „Behouden Huys," waar zij tien lange, bange maanden in hadden doorgebracht,—nog éénmaal keken zij naar „De Volhouder," die nog onwrikbaar tusschen de hooge, geweldige schotsen in zat.—Een lange, weemoedige blik ten laatste over de sneeuwvelden en ijsheuvels nabij hun rampzalige woning...

Toen gaf Barentsz het teeken...

„Zet af!" klonk het. En daar zeilden de kleine scheepjes heen, om, zoo rank en zoo broos als zij waren, een weg van honderden mijlen af te leggen. En toch, allen waren vol moed bij de gedachte, dat zij eindelijk, eindelijk op weg waren naar het vaderland.

„God zegene ons!" sprak de schipper en ontblootte het hoofd.

„God zegene ons!" murmelde het van ieders lippen.