eerbied voor den moed en de volharding van zúlke Vaderlanders!
't Is waar, het doel van de reis werd niet bereikt, maar ik zeg u, deze tocht zal niettemin beroemd worden als geen ander! Ja mannen, nog na eeuwen zal een ver nageslacht wijzen op ù, op uw lijden en strijden, als een heerlijk voorbeeld, wat geestkracht en volharding kunnen volbrengen.
En daarom: Leve Heemskerck! Leve zijn wakkere gezellen!"
En die kreet, binnen aangeheven, werd, toen zij buiten kwamen, door een steeds aangroeiende menigte herhaald. Want als een loopend vuurtje had zich het bericht van hun terugkomst door Amsterdam verspreid.
Het scheen wel, of een Koning of Keizer zijn intocht in de hoofdstad deed. Het volk drong en duwde en niet één was tevreden, vóór hij die ferme mannen, met hun mutsen van vossevel, gezien en toegewuifd had.
Opeens riep Jacob, die onder al dat gedrang aanhoudend getuurd en rondgekeken had: „O, meester, meester! daar staan ze!" En onder den uitroep: „Vader! Moeder!" valt hij beurtelings beiden, snikkend van blijdschap, in de armen.
„Ja, menschen," zei hij toen opeens, zich tot de omstanders wendend, „je moet niet denken, dat Jacob Evertsz op Nova Zembla zoo'n huilebalk geweest is, hoor! Dat zou schipper Heemskerck kunnen getuigen!
Maar nú, —o, nu heb ik mijn goeie, beste vader, nu heb ik mijn heerlijk, lief moedertje weer!"
En opnieuw viel hij beiden om den hals, lachend en schreiend tegelijk van louter plezier.
En intusschen verdrong zich maar altijd de menigte, en luider en luider riep het opgewonden volk: „Leve Heemskerck! Leve zijn wakkere gezellen! Hoezee!"