Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/25

Deze pagina is gevalideerd
20
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

De man wist lang genoeg, hoe het in zijn eigen huis gesteld was en hij dacht bij zijn eigen: Die dappere kameraad zal een goedkoop zweetbad hebben, vannacht.

Toen onze spookloochenaar dan heelemaal alleen in de kamer was, zette hij de kaars op tafel en ging er zelf op zijn gemak bij zitten. Hij liet zijn oogen goed rond gaan, om den volgenden dag met zekerheid te kunnen zeggen, dat hij niemendal gezien had; of, àls er iets mocht komen, dadelijk te kunnen ontdekken, dat het een gemáákt spook was.

Wat de waard gevreesd had, zou intusschen gauw genoeg gebeuren.

't Was nog géén middernacht of.... stil!.... daar begon zich wat in de kamer te laten hooren... 't Was een vreemd geluid... Hij kon maar niet ontdekken, waar het vandaan kwam.

Wacht maar, dacht onze sinjeur, ik zal me wel taai houën!

Maar het rumoer werd hoe langer hoe grooter.... Weldra was de kamer vol van allerlei vreemde geluiden en nog altijd kon de man niet zien, wie of wat dat geraas teweeg bracht!

Toen begon de huid van onzen held te trillen, te trillen!—als een fokkezeil op een labberkoeltje!...

Maar opeens houdt het geraas en gerommel op en—klets!—daar komt het been van een mensch uit den schoorsteen naar beneden vallen... Flap!—alweer een been... Pats!—nu lag er een arm—en nóg een: toen volgde een romp; eindelijk het hoofd.

In een ommezien werden die verschillende deelen tot een heel menschelijk lichaam: een bediende uit de groote wereld!

En nog maar altijd vielen er méér armen en beenen en rompen en hoofden uit den schoorsteen, en telkens werden ze heelemaal vanzelf tot een nieuwen bediende. En dat spelletje ging maar nèt zoo lang door, tot er