Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/31

Deze pagina is gevalideerd
26
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

„Zeg eens kameraad, zou je geen zin hebben, om door een ervaren barbier als Hans Vos in de edele scheerkunst onderwezen te worden?" vroeg hij aan Jacob.

„O, wàt graag, meester Hans! Dat is nou net een kolfje naar mijn hand. Geef maar op een scheermes!"

„Ho, ho! beste maat! Dat gaat maar zoo niet. Ik dien allereerst eenige nuttige mededeelingen vooraf te laten gaan."

„Nu, best mogelijk, dat zal u stellig beter weten dan ik."

„Natuurlijk, dat spreekt! Het is alzoo je ernstig voornemen om tot barbier te worden opgeleid?"

„Ja meester, barbier wil ik worden van mijn kruin tot mijn teenen!"

„Het komt mij wenschelijk voor, dat we dan, alvorens tot het eigenlijke onderwijs over te gaan, eerst eens vaststellen, wat men eigenlijk onder dat woord „barbier" te verstaan heeft."

„Jawel meester, dan weet ik tenminste al vast zoo'n beetje, waar het barbierschap op neer komt."

„Welnu, luister dan, jonge vriend!" begon meester Hans deftig: „Barbier, afkomstig van het Latijnsche woord barba, dat baard beteekent, is de naam van een persoon die de geschiktheid bezit, om met een scherp mes den baard van het aangezicht weg te nemen."

„O, ho, meester,—een woordje alsjeblieft!"

„Wat is 't, kameraad?"

„Heet u niet Vós?"

„Ik? Zeker, zeker! Hans Vos, of eigenlijk, en meer wetenschappelijk, Johannes Vossius!"

„Maar bezit u dan de geschiktheid niet, om „met een scherp mes" iemands baard weg te nemen?"

„Wat deksel nog toe, twijfel je daar soms aan, kwâjongen?"

„Neen, maar—dan heet u Barbier en niet Vos. Luister maar: U zegt zelf: Barbier is de naam van den