Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/36

Deze pagina is gevalideerd
EEN LUI LEVENTJE
31
 

ken kon, want verscheidenen begonnen al beangst te worden, ja, sommigen zelfs al van terugkeeren te praten.

„Wees niet bang, mannen!" zei Heemskerck nu, „die drie zonnen zijn er in werkelijkheid maar één. De twee andere zijn het spiegelbeeld van de zon in den dampkring. Net zooals je in helder water je eigen beeld soms kunt zien. Zoo is het ook met de vijf regenbogen gelegen. Maar 't is toch een heel merkwaardig verschijnsel."

„Dat is het zeker!" zei De Veer. „Maar kijk, het verbleekt al." Toen haastte hij zich, om deze gebeurtenis in zijn dagboek op te schrijven.

„'t Is hier toch een wonderlijke hemelstreek!" bromde oude Willemsz.

„Ja vriend," zei Barentsz, „we zijn nu eenmaal op een tocht in onbekende zeeën en elke vreemde luchtstreek heeft haar bijzondere eigenaardigheden. Daar moet je aan wennen. Je zult op onzen verderen tocht wel méér dingen zien, waar je vroeger nooit van gedroomd had."

„Komaan, mannen, wie weet er nog een mooi liedje te zingen?" vroeg Jacob, zoodra de stuurman weer weg was. „Zeg, Hoogwout, jij kent er nog van die ouderwetsche. Begin al vast maar, dan zullen de anderen wel volgen."

Aanstonds klonk nu het oude, maar nog altijd bekende landverhuizerslied, door de Vlamingen en Brabanders gezongen, toen zij ruim vier eeuwen geleden naar de Duitsche moerassen trokken om die te ontginnen:

Naer Oostlant willen wi varen,
 Naer Oostlant willen wi mee,
Al over die groene heiden,
 Frisc over die heiden,
Daer isser een betere stee.