Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/44

Deze pagina is gevalideerd
IJS, IJS, OVERAL IJS!
37
 

klauw om het ijzer en slingerde den piek met zoo'n geweldige kracht van zich af, dat Sterrenburgh het evenwicht verloor en—overboord rolde! Wel had hij tegenwoordigheid van geest genoeg om onmiddellijk weer tegen den bok op te klauteren, maar toch zou hij zonder twijfel een prooi van het verwoede dier zijn geworden, wanneer niet een toeval hem gered had.

Tegelijk namelijk dat Sterrenburgh's piek door den beer werd weggeslingerd, drong de bijl van een der maats uit den anderen bok hem in den rug. Brullend keerde hij zich nu tot zijn nieuwen aanvaller! Ja, hij sloeg zijn klauwen met zoo'n reuzenkracht aan het boord van de andere schuit, dat het vaartuig schier dreigde te kantelen! Op hetzelfde oogenblik echter gaf de timmerman van Jan Cornelisz hem met een bijl zoo'n ontzettenden houw in zijn kop, dat de schedel er door gespleten werd en de beer dood in het water plofte.

„Hoezee!" klonk het uit de beide booten. Ieder vond nu, dat de bemanning van Jan Cornelisz het meeste recht had op den buit. In triomf werd dus het doode dier aan boord van het andere schip gebracht. Toen ze den beer gevild hadden, bemerkten zij, dat zijn huid wel twaalf voet lang was.

Ter herinnering aan het heldenfeit van den timmerman en het kille bad van Sterrenburgh werd aan het eiland de naam van Bereneiland gegeven.

Van het Bereneiland werd opnieuw de tocht in Noordelijke richting voortgezet. Maar hoe meer zij Noordwaarts kwamen, hoe geweldiger ijsmassa's zij ontmoetten. Beren werden nu schier dagelijks geschoten en daar het met den dag al kouder begon te worden, was natuurlijk iedere berenhuid een begeerlijke deken voor het volk. Het vet werd op raad van Barentsz steeds behouden en de rest weer overboord gegooid.

„Waar is toch al dat vet voor, bootsman?" vroeg Jan Aerjansz aan Gerrit de Veer.