Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/51

Deze pagina is gevalideerd
44
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

Ze werden nu zóó bevreesd van bekneld te worden, dat zij alles in het werk stelden om daar vandaan te komen. Ja, ze zeilden op het ijs aan, dat het er van kraakte en bereikten weldra een andere schots, waar zij opnieuw het schip aan vast meerden.

Maar ook nu weer zou de rust van korten duur zijn. 's Avonds namelijk begon de schots opeens te barsten en te splijten met een vreeselijk geraas. En nauwelijks hadden zij het touw laten vieren, of onder donderend geknal scheurde het reusachtige ijsblok in meer dan vierhonderd stukken.

En opnieuw worstelden zij nu weer verder, want nòg hooger in dat onherbergzame Noorden moesten zij zijn! O, zij wisten het, die stoere mannen, dat was de laatste poging. Daarom—moedig vooruit maar weer. Neen, „de Volhouder" droeg niet ten onrechte zijn kloeken naam.

Drijvende bergen werden ontweken, tusschen schotsen moest doorgewerkt en voortdurend werden zij gedwongen om dán aan dezen, dan weer aan gindschen ijsbrok te ankeren. Bij dat alles kwamen nog bijna dagelijks de beren hen lastig vallen. De liefhebberij, om een van die gasten te vangen, was hun al lang reeds vergaan en zoo zij ze toch nog schoten, 't was, omdat Heemskerck zei, dat de huid en 't vet hun nog goed te pas zouden komen.

Ja, 't was een moeizame, nooit te vergeten tocht. Nu raakten zij vóór-, dan weer achteruit en altijd maar ijs, ijs, ze zágen niet anders!"

Zoo wisten zij het, na een eindeloos tobben en zwoegen, tot aan de IJskaap, de Noordelijkste punt van Nova Zembla, te brengen. Nu begon een wanhopige, een schier bovenmenschelijke worsteling tegen ijs en stroom en vier dagen later hadden ze de Oranje-eilanden bereikt. Nieuwe teleurstelling, want wéér raakten zij ingesloten.

Den volgenden dag roeiden zij met hun tienen naar