Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/62

Deze pagina is gevalideerd
DE HUT VOLTOOID
55
 

Zij waren uitermate met die vondst in hun schik en Heemskerck, die geen gelegenheid voorbij liet gaan om zijn manschappen moed in te spreken, zei: „Is het niet, makkers, of de Voorzienigheid ze ons toegezonden heeft? Mogen wij dan niet hopen, dat deze ons ook nog verder wil bijstaan en ons eindelijk verlossen zal?" En vroom als ons voorgeslacht van die dagen was, misten zulke woorden nooit hun uitwerking.

Er was nu vooreerst werk in overvloed. Terwijl van tijd tot tijd een gedeelte van de lading aan wal werd gebracht, moesten de anderen het hout bewerken en zooveel drijfhout als mogelijk was op de plek verzamelen, waar het huis verrijzen zou.

Er werden daarom twee sleden gemaakt en toen ze gereed waren, gingen dertien man daarmee naar de rivier.

Drie bleven er hier achter, om de boomen met dissels en ander gereedschap tot balken en binten te bewerken, terwijl de overige tien, vijf aan vijf, een slee met hout voorttrokken.

Daar ze gemeenlijk twee vrachten daags deden, was er spoedig zooveel hout verzameld, dat ze met het bouwen konden beginnen. Dat was niet gemakkelijk, want al dagen lang had de vorst zich doen gevoelen. Aan graven en spitten viel heelemaal niet te denken. Toch, wilde men het huis tegen mogelijke stormen de noodige hechtheid geven, dan dienden de palen in elk geval in den grond bevestigd te worden. Met groote inspanning werden door middel van bijlen de benoodigde gaten in den grond gehakt.

Bij al die kou kwamen ook nog de beren zich van tijd tot tijd vertoonen, zoodat er, in weerwil van de schier ondragelijk strenge vorst, nog aanhoudend wacht moest worden gehouden.

Op een morgen, nog heel in de vroegte, toen Jan Aerjansz en Jacob de wacht hadden en bijna op een