Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/78

Deze pagina is gevalideerd
DE HUT VOLTOOID
69
 

baar werd. De meesten sliepen dan ook reeds in de hut en bij beurten brachten nog enkelen den nacht op het schip door.

Zoo kwam het, dat zich op een morgen slechts „de neushoorn" Jan Hillebrantsz en Jacob Evertsz aan dek bevonden, toen een reusachtige beer brutaalweg op het schip aanstapte, en zelfs de loopplank opliep, die te midden van schotsen onwrikbaar vastgevroren zat.

Hillebrantsz en „de neushoorn" sprongen als dolle katten in het ruim en Jacob wist niets beters te dom, dan als een aap zoo vlug in het fokkewant te klauteren. Van hieruit schreeuwde hij nu, gedachtig aan het avontuur op het kruiseiland, uit al zijn macht: „Hei! Hola! Oranje bóven! Hó-hi-hooo!!" Maar ditmaal had het niet veel uitwerking.

Intusschen kwamen eenige van de andere maats uit de hut naar het schip toe, en nauwelijks kreeg de beer die in de gaten, of hij ging van boord af en liep ze stoutweg tegemoet.

„Kijk me zoo'n onhebbelijk zeeschip!" riep Louw Willemsz. „Wou je ons enteren, leelijke kaperkapitein? Wacht, ik zal je wel een beetje hazenangst geven!" Meteen schoot hij zijn musket op het dier af, waarop de beer maakte, dat hij zoo gauw mogelijk weg kwam.

Nog altijd sliepen er, nu eens meer, dan minder aan boord, maar eindelijk, in het laatst van October, was de hut gereed. Nadat de bok en de sloep met veel moeite tot bij het huis gesleept en daar onderste boven gekeerd waren, verklaarde dan ook de schipper, dat zij voorgoed de winterwoning konden betrekken en voor 't eerst allen gezamenlijk den nacht in het huis zouden doorbrengen.

Aerjansz, die te zwak was om te loopen en daardoor de beide laatste dagen en nachten al aan boord had moeten blijven, werd nu door de rest van het volk op een sleê gezet, en zoo waren zij dan weldra voor 't eerst met hun zestienen in de hut bijeen.