Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/82

Deze pagina is gevalideerd
INGESNEEUWD
73
 

om de dieren bevreesd te maken. De maats springen uit de zeelen tot tegenweer! Maar—wat zullen zij beginnen? Ze zijn geheel ongewapend en—de beren naderen... ze komen dichter, al dichter bij...

„Vlucht!" schreeuwt Heemskerck. „Naar boord, naar boord!" en onderwijl de maats doodelijk ontsteld naar het vaartuig hollen, nemen de schipper en Gerrit de Veer elk een hellebaard van de achterste slee en stellen zich moedig te weer.

„Groote God!" riep meester Hans, die met Jacob op „de Volhouder" was achter gebleven. Want onder de vlucht had hij opeens Hoogwout in een scheur van het ijs zien vallen en verwachtte nu in den grootsten angst, dat de hongerige dieren hem zouden inhalen en verslinden.

Maar de beren achtervolgden gelukkig de overige vluchtenden die, langs het achterschip, behouden aan boord kwamen. En onderwijl gelukte het Heemskerck, De Veer en Hooghwout om nog juist bijtijds, vóór het schip heen, het dek te bereiken. Doch daarmee waren zij nog maar niet zoo dadelijk van de beren ontslagen, want de brutale gasten stapten thans onverschrokken op het schip toe. Wat nu gedaan? Twee hellebaarden voor drie beren, daar durfden zij zich toch niet genoeg op verlaten.

„Had ik mijn „vuursteen" maar!" zuchtte Jacob, maar ja, die hing goed en wel in de hut en voor de lontgeweren was eerst vuur noodig. Sterrenburgh snelde nu naar de kombuis, in de hoop er een tondeldoos te vinden, waarmee hij vuur zou kunnen maken.

Intusschen waren de beren al tot de loopplank genaderd. In zijn wanhoop smeet Jacob ze een duig van een oud biervat naar den kop ... De worp was mis, maar—wat gebeurt? De beren lopen de duig achterna als een hond naar een steen. Dat was een uitkomst! „Aport, Karo!" riep de scheepsjongen nu verheugd en daar snorde een stuk brandhout door de lucht! En weer