Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/83

Deze pagina is gevalideerd
74 HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA

liepen de beesten er heen, om het te beruiken en te besnuffelen.

„Sterrenburgh, maak toch wat voort met je vuur!" riep Jacob naar beneden. „Ik hou de lieve beestjes intusschen nog wel een poosje aan de praat!"

Maar het mocht Sterrenburgh niet gelukken vuur te slaan en het stond te voorzien, dat de „lieve diertjes" van het mooie spelletje gauw genoeg hun bekomst zouden hebben. Nu, dat duurde dan ook niet lang en toen kwamen zij opnieuw de loopplank op. Maar nu wierp Gerrit de Veer zijn hellebaard vlak op den snuit van den grootsten beer, die toen grommend en brommend aftrok, waarop ook de beide andere zich weldra verwijderden.

„God zij gedankt!" riep de schipper verheugd, „dat is nog gelukkig afgeloopen." En vol blijdschap bracht men nu de sleden naar de hut.

Op een morgen, terwijl de anderen om een lading koopmansgoederen naar boord waren, was meester Hans thuisgebleven, omdat het met Aerjansz, die nog steeds aan 't sukkelen was, dien dag weer erger scheen dan gewoonlijk. Voor ziekenoppasser was Hans Vos echter veel te beweeglijk en toen de zieke weldra in een gerusten slaap gevallen was, begon de meester zich aan dat ziekbed vreeselijk te vervelen. Eindelijk kon hij het onmogelijk langer uithouden en hij besloot, eens even naar buiten te wandelen voor de afwisseling. Op zijn teenen verlaat hij zijn zitplaats, om den slapende toch vooral niet wakker te maken, opent de deur en staat buiten de hut.

Terwijl hij nu zoo rondkijkt, ziet hij opeens wat bewegen, maar heel in de verte.... Het is iets wits... Zou het een ijsbeer zijn?

Behoedzaam opent de meester de deur weer, om een musket uit de hut te halen. Maar hoe voorzichtig hij het ook aanlei, de zieke is er toch wakker van geworden.