Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/85

Deze pagina is gevalideerd
76
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

Want ja, mannen, jullie meenen nú soms al, dat het vaak zoo koud is, dat strenger koude niet mogelijk schijnt, maar vergeleken bij de koû, die dàn zal heerschen, heeft die van tegenwoordig niet veel te beduiden.

Maar komaan, we staan hier onzen tijd maar te verbabbelen en wij kunnen nog best een vrachtje halen, vóór het donker geworden is. Het korte poosje dat we het daglicht tegenwoordig nog maar mogen zien, kunnen we niet genoeg benutten. Vooruit dan, mannen!"

En al wéér ging het naar boord toe. Ditmaal werd ook de klok meegebracht en toen men er mee in de hut kwam en een geschikte plaats er voor had uitgezocht, werd zij dadelijk door De Veer aan den gang gemaakt.

Het klokgetik verhoogde alweer de gezelligheid een beetje, door het hoog opvlammende haardvuur reeds verkregen.

„Me dunkt," zei Barentsz, „we moesten nu ook maar een lamp gereed maken, die den heelen nacht door kan branden. Dat is toch altijd beter, dan 's nachts in 't donker te zijn."

Nu, de lamp, die weldra brandde, was al heel eenvoudig; een groote bak namelijk, waarin de pit door uitgesmolten berenvet gevoed werd.

„'t Blijkt dan toch zoo verkeerd niet geweest te zijn, mannen," zei Barentsz, „dat ik er vroeger op onzen tocht altijd zoo op aandrong de beren te schieten, waar het maar kon."

't Was echter voor Barentsz niet meer noodig, zich tegenover het volk ten opzichte van een door hem gegeven raad te rechtvaardigen. Ieder had sedert lang de overtuiging, dat een wenk of een raadgeving van den ervaren stuurman niet anders dan goed kon zijn. Van den schipper tot den scheepsjongen was elk doordrongen van een onbepaald geloof in 's mans kennis en bekwaamheden. Hij, stuurman Barentsz, hij wist het, en zoo men niet wanhoopte om ooit weer van dáár te