Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/149

Deze pagina is gevalideerd

131

vallen. Er moet dus stuifmeel van andere bloemen worden aangevoerd, zooals bij de fonteinkruiden, maar hier kan de wind ons niet helpen. De stempels en de meeldraden zitten opgesloten in de gele kroon—die kroon is dicht en blijft dicht, zoolang er niet iemand komt die hem openmaakt—dat kan de wind niet doen.

Willen we nog eens naar de gele bloemen kijken, die daar nog in het water staan?—Misschien vinden we de oplossing van het raadsel.

Het is zulk mooi, stil warm weer, de berken, waar ons moeras vol van staat, verspreiden hun heerlijken kruidigen geur als van.... zure peper—zooals een van mijne jonge vrienden eens zei. Over de duizenden kleurige bloemen een gegons van allerlei insecten—blauwe schichten schieten er door heen en over het water, dat zwaluwen op jacht - blauwe zwaluwen. Ook andere, dof grijs met wit—dat zijn oeverzwaluwen; zij hebben hun nest ergens in de buurt in holen in een dijk of steilen slootkant.

Bloem van Utricularia in
doorsnede, op het oogen-
blik, dat een hommeltong
erin gestoken wordt.

Zij zijn het vooral die over het watervlak jagen—want ook daar zijn insecten in overvloed—ook bij onze gele bloemen. Daar plompt een klein hommeltje met geel en bruin aan zijn achterlijf tegen een bloem aan—vlak er tegen. Het onderste deel van de bloem buigt onder zijn gewicht neer, zijn kop verdwijnt tot de schouders in de opening. Drie, vier tellen blijft hij zoo zitten, dan heeft hij de honig uit de spoor opgezogen en zoekt een andere bloem op. Zoo werkt hij achtereenvolgens al die gele bloemen af en vliegt dan heen, echter niet zonder haar een wederdienst bewezen te hebben.