135
zelve schieten op hunne bekende schokkende manier door het water heen, terwijl ze op elkander jacht maken of op nog kleinere diertjes. Soms naderen ze nieuwsgierig onze blaasjes, soms heel dicht bij, ja ze kruipen er wel eens in.
Na een paar dagen maakt ge de opmerking dat uwe levende daphnia geducht onder elkander hebben huisgehouden, of dat er een epidemie onder hen is uitgebroken—want hun aantal is aanzienlijk verminderd. Echter zijn nergens daphnialijken te zien, ook geen leege schalen.
Dat lijkt geheimzinnig en ge raadt nu al wel, dat de blaasjes in 't geheim betrokken zijn. Knip een takje met blaasjes van uw plant af en leg het op een stuk wit filtreerpapier, dan hindert het water, dat eraan blijft hangen, u niet bij uw onderzoek. Nu ziet ge wel dat ieder der eivormige blaasjes aan zijn spitsen punt vier vertakte "sprieten" bezit; begin daar met twee naalden het blaasje open te scheuren—dan zult ge eens zien, wat erin zit.
Niets? Goed, neem dan een ander blaasje, desnoods een derde. Daar hebt ge het al: een doode daphnia. Maak nog een blaasje open.—Een zieltogende Cyclops. Nog een. Begrijpt ge het nu?
De blaasjes van het blaasjeskruid zijn vallen voor klein gedierte, het blaasjeskruid zelve is eene vleeschetende plant! De watervloo, die uit nieuwsgierigheid of in zijn angst om aan den een of anderen vervolger te ontkomen in zoo'n blaasje gekropen is, kan er nooit meer uit. In duisternis en afzondering moet het diertje na herhaalde vruchtelooze pogingen om te ontsnappen den honger- en verstikkingsdood sterven. De val is gesloten met een klep, die naar binnen, o zoo gemakkelijk opengeduwd kan worden, maar die door elke drukking naar buiten den uitgang slechts nog steviger afsluit.
De inrichting is heel eenvoudig.