Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/34

Deze pagina is gevalideerd

22

sterk afraden er een ander aan te wagen. Die kaken, een paar kromme haken op het oog, dringen meestal zoo ver niet door, maar het kon bij fijne handjes toch eens wèl het geval zijn — en dan weet men nooit, waarmee men ingeënt wordt; zoo'n gerande tor is niet heel kieskeurig op zijn spijzen, hij kon wel eens aan een dier in staat van ontbinding hebben gevreten en daardoor smetstof met zijn kaken in uw bloed brengen; wat zachts een verzwering tengevolge kan hebben.

Nu zult ge misschien de opmerking maken, dat ik druk bezig ben, u af te schrikken van de studie der slootdieren, na u eerst veel genoegen voorgespiegeld te hebben van die waarnemingen. Het zou mij erg spijten, als dit zoo was, niet dat ge die opmerking maakte, maar dat ge u liet afschrikken.

Ge begrijpt wel, dat ik, om dit te vermijden, het bovenstaande licht weg had kunnen laten; toch heb ik het willen zeggen, al is de kans op besmetting 1 tegen 1000; ik heb maar ééns gehoord, dat het gebeurd is, en ik ben zelf vaak gebeten, zonder er eenige gevolgen van te ondervinden.

Laat het u tot voorzichtigheid aansporen, zonder het onderzoeken te vermijden. Vat een kever altijd aan tusschen duim en vinger, in zijn lenden, en is het er een die vocht afscheidt, gebruik dan liever een pincetje; een dubbel gevouwen strookje blik is daartoe heel geschikt. Een tor in de holle hand houden, kan nooit kwaad; zoo'n dier bijt alleen als het zich voelt aanvatten.

Maar laat ik niet afdwalen, er is zoo veel te vertellen. Het loont werkelijk de moeite, eens na te gaan hoe de inrichting van onzen kever — de geheele lichaamsvorm en het maaksel van de lichaamsdeelen op zich zelf — met de levenswijze in verband staan. Die twee, levenswijze en inrichting, passen overal zoo wonderwel bij elkaar, dat zelfs iemand, die nog niet veel aan natuurstudie gedaan heeft, toch vaak uit de inrichting veel van de levenswijze kan opmaken.