Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/56

Deze pagina is gevalideerd

40

Hebt ge in uw bak met gerande watertorren plaats gevonden voor een paar waterplanten met een vrij dikken stengel, dan kunt ge het misschien treffen, dat een van de gevangen kevers u nog wat anders te zien geeft.

Let goed op de bewegingen der wijfjes; ziet ge ze van tijd tot tijd een stengel met de voorpooten stijf omklemmen, de zwempooten schuin omhoog strekken en het achterlijf heftig krommen of schielijk bewegen, dan zijn ze van plan eieren te gaan leggen. Als de gevangenis maar niet al te ongeriefelijk is, of niet geheel ontbloot van waterplanten, dan nemen ze het weinige, dat er is, voorlief en beginnen de taak, die het voortbestaan van de soort verzekert.

De punt van het achterlijf wordt sterk verlengd; twee puntige mesjes komen te voorschijn, en daar tusschen een kleine legboor, waarmee een gleufje of gaatje uit een stengel wordt gestoken; in, of bij elk gaatje, dat is moeilijk te onderscheiden, wordt een eitje bevestigd. Niet veel, een dertig hoogstens, althans in gevangenschap. Die eitjes zijn soms wit, soms oranje, soms rood van kleur, langwerpig en betrekkelijk groot: 2 à 3 millimeter.

Is dit afgeloopen, heeft het keverwijfje haar voornaamste taak volbracht, dan leeft zij niet lang meer. Verdere zorg voor de eieren draagt ze niet, bescherming schijnt overbodig en uitbroeden kan zij ze natuurlijk niet; kevers hebben immers geen warm bloed, zooals de vogels. Alleen past ze op, dat de eieren niet te diep in het water komen, opdat ze voldoende zonnewarmte kunnen krijgen.

Binnen 14 dagen wemelt het nu in het water van kleine doorschijnende larfjes; de vorm is niet duidelijk te onderscheiden, maar verzorgt ge ze goed met fijne stukjes eiwit of vleeschvezels, dan groeien ze verbazend snel. In een dag of vijf zijn ze een centimeter lang: ze krijgen dan een nieuwe huid, weer een dag of wat later zijn ze al twee maal zoo lang en vervellen opnieuw, tot drie of viermaal toe.