Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/72

Deze pagina is gevalideerd

56

kan zijn; die konden ook de overige wel eens besmetten.

Ik zei, dat ge een paartje moest nemen, een mannetje en een wijfje, of zooals het bij de visschen heet een hommer en kuiter; het mannetje kunt ge in Mei, Juni of Juli gemakkelijk onderscheiden aan de kleur; zijn keel en borst prijkt dan met goudroode, paarse en purperen kleuren; ook is hij veel onstuimiger dan de wijfjes; hij valt op alles aan en jaagt onophoudelijk de school wijfjes uit elkaar, die vaak in een hoekje van den waterkom bij elkaar schuilen en haast niet voor den dag durven komen.

Neem zoo'n wakker kereltje apart, geef hem één, hoogstens twee groote wijfjes tot gezelschap. Zorg nu vooral voor kleine waterplanten, kroos, hoorn- of duizendblad, of nog beter voor een kleine hoeveelheid waterdraden; zoo heeten heel eigenaardig, die frischgroene draadvormige planten, die ge in elke sloot kunt vinden en die bij elke schep in het net raken. De boeren noemen ze ook wel vlag of flap; zij zijn het, die in 't najaar die gele vellen op het water vormen.

Stoor nu uw beestjes niet, kijk steeds op een afstand naar hun doen en laten; hebt ge maar een beetje geduld en geluk tevens, dan bemerkt ge op een goeien dag in Juni, midden of in een hoek van het aquarium een kluwen van door elkaar gevlochten waterdraden, zoo groot als een walnoot. Bij nader bekijken, bespeurt ge, dat het een liggend tonnetje zonder bodem of deksel is, waarbij het mannetje de wacht houdt.

Blijft hij voortdurend in de buurt van het nestje — ge begrijpt wel, dat het groene kokertje zoo iets is — dan hebt ge veel kans een aantrekkelijk natuurtooneeltje te zien afspelen; ik herinner me, dat ik het als kleine schooljongen eens gezien heb in een aquarium, dat in mijn geboorteplaats voor de winkelkast van een horlogemaker stond; op een