188
't Is nog vroeg, dat wil zeggen voor een stadsmensch; de boeren zijn al een uur of vier aan het werk. Daar hebben we een groepje van onze orchideëen.
Nu eerst onderzocht, of in dit groepje nog vele bloemen in 't bezit zijn van hun stuifmeelklompjes. Het gaat nog al. Overtuig u ook, dat in geen enkele spoor honig te zien is.
Laten we deze vier of vijf vooral in 't oog houden; die zijn jong en frisch; andere, rechts van ons, zijn al wat ouder.
Hoort ge de hommels gonzen boven ons; die hebben we stellig verjaagd, maar als we ons rustig houden, komen ze gauw genoeg terug en zoo niet.... geduld is het consigne.
Wat schittert dat rood en purper van die bloemen, wat lokt het de kleine, groene vlindertjes en.... zoowaar, daar komt al een hommel; 't is een steenhommel, dat zien we aan zijn kort, rood-baaien rokje.
Let nu goed op. De hommel draait een poos om de bloem heen; 't is of hij verlegen wordt door de ruime keus.
Hij strijkt neer; houd u rustig! Hij begint te puren bij de onderste bloemen; twee, drie seconden houdt hij de lange zuigtong in elke bloem; eventjes eraf; zoem! zoem! Nu in de volgende, in een spiraal van onder naar boven, gaat hij van bloem tot bloem op de zelfde tros; hij is al verdiept in zijn smulpartij; kom nu gerust naderbij: hij hoort of ziet niets meer; nog dichter bij; als uw schaduw maar niet op de bloem valt.
Nu kunnen we hem aan 't werk zien, net zoo goed of we de bloem in de hand hielden. Daar duikt hij weer! Ge ziet hem zijn slurf uitsteken en intrekken.
Let vooral eens op zijn kop, als hij uit deze bloem komt.
Wat heb ik u voorspeld?
Vijf, zes stuifmeelbloempjes staan overeind op zijn oogen en zijn voorkop.
Hij gaat weg, dat is jammer; neen, hij suist nog boven