Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/33

Deze pagina is gevalideerd

15

de stoppels van de stengels, die deze winter zijn afgesneden en die zijn zoo hard en scherp als ijzer. Onze stokken nemen we mee.

Waar is nu de krijgsman zoo vol moed? Gevloden, gevloden, angstig zit hij een pas of tien verder, verborgen tusschen de rietstengels te loeren naar de groote menschenmonsters, die hem het genot der pas behaalde overwinning komen vergallen.

Zoo erg kwaad meenen wij het echter niet.

Voorzichtig schuiven we met onze stokken de rijen jong riet op zijde — het laat zich gemakkelijk buigen. Daarbij houden we het oog gevestigd op de benedenhelft der stengels, zoowat een meter boven de waterspiegel.

Lang behoeven we niet te zoeken, we zien een groenachtige klomp tusschen de stengels — dat is het nest. Het is reeds geheel afgewerkt, maar eitjes bevat het nog niet. We moeten er maar niet te lang bij blijven kijken — anders durven de vogeltjes het niet weer in gebruik te nemen. Laat ons ook bij het teruggaan de rietstengels, die wij verbogen hebben, weer zooveel mogelijk recht op zetten, opdat de menschen, die nestjes zoeken met minder onschadelijke bedoelingen dan wij, het vinden niet al te gemakkelijk wordt gemaakt.

Hadt ge soms zelf dat nest willen meenemen? Niet waar? — 't is zoo mooi, zoo aardig, zoo kunstig, dat we wel alle dagen er naar willen zien — maar moet daarom dat mooie en kunstige vernield worden? Want hoe zorgvuldig ge het hier wilt uitsnijden, met de stengels, waar het omheen gevlochten is, en hoe nauwgezet ge moogt zijn in het opbergen en bewaren uwer schatten, bij u thuis wordt toch, wat hier een kunstwerk is, niet meer dan een bosje hooi en vezels met zes stokjes er door.

Waarvoor zouden we eigenlijk zoo'n nest meenemen? Om het te bestudeeren?