Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/80

Deze pagina is gevalideerd

62

uit neer en ligt ook stuiptrekkend in 't gras. Het zou wreed zijn, de diertjes nog langer in angst te laten verkeeren. Ik heb het slecht verborgen nest toch al lang ontdekt, ongeveer een meter hoog in de els, door drie takjes heengevlochten. Vijf lichtbruine eitjes liggen er in, met donkerder roodachtige streepjes en halen, — net of ze met een houtje met inkt erop geteekend zijn, 't lijken wel Arabische letters. Schrijvereitjes noemden wij jongens ze, en de rietgors en alle mogelijke andere gorzen heetten voor ons „schrijvertjes."

Maar nu moeten ze toch ook nog pleizier van hun doodsangst hebben! Ik loop snel op het wijfje toe en grijp het — neen — het is tusschen de vingers doorgeglipt en zit nu op een wederiktak. Maar zij schijnt zich niet te kunnen houden, zij tuimelt eraf, weer in 't gras, sleept zich nog een eindje verder en blijft dan liggen. Met het mannetje schijnt het nog erger te zijn: hij zucht en steunt: "sie-sie-sie."

Straks strekt hij de pootjes in doodsangst uit en 't is gedaan. Doch juist als mijn hand hem bereikt, gooit hij zich met een schuine zwaai buiten mijn bereik.

Langzamerhand begin ik warm te worden en weldra wensch ik in alle ernst, mij van de diertjes meester te maken, maar steeds ontglippen zij mij op het beslissende oogenblik. Zoo zijn wij een dertig meter verder gekomen, daar vliegen beiden — of het afgesproken werk is — volkomen vlug en gezond op, en ijlen in schokkende vlucht naar een kreupelboschje aan de andere zij van het rietland, waar zij ongetwijfeld elkaar complimentjes maken over hun schoone spel en zich er over verheugen, dat zij 't nest met de teere eitjes op zoo slimme wijze gered hebben. De kleine slimme veinzaards!

Natuurlijk zijn ze geschrokken en erg ook, toen ik hun nest naderde, maar al die mankheid en lamheid en flauwvallerij kan moeilijk iets anders geweest zijn, dan een mid-