Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/166

Deze pagina is niet proefgelezen

148

't water, tot hij een plekje gevonden heeft, dat hem lijkt. Een oogenblik weerkaatst de plas ’t vurig rood van zijn schedel, en dan vertellen de elkander snel verjagende rimpels op het water, dat hij zijn dorst lescht. Zie nu ’t heerlijke bronsgroen op zijn rug en vlerken en aan ’t begin van zijn tienpuntige sterke staart. Schitterender groen kan er niet bestaan? Toch wel: waar ’t groen van de rug en ’t rood _ van de schedel elkander ontmoeten, blinkt van tijd tot tijd een plekje, dat de overgang moet vormen tusschen de twee kleuren, maar niet een overgang door ’t doffe en grijze heen, integendeel! Alles wat rood en oranje en groen en geel voor schitterends hebben, is op dat plekje vereenigd en flonkert en schittert daar met de pracht van de rijkste karbonkelsteen.

Nu wendt hij ’t hoofd; daar gloeit ook een breede, bloed- roode vlek onder zijn oog.

Een rijwiel ruischt dicht nabij. Verschrikt kijkt hij op, dan spreidt hij zijn wieken, — de groote slagpennen zijn met witte en zwarte plekjes, als een schaakbord — en met een paar luide lachroepen schiet hij weg, vlak over mij heen, zoo dichtbij, dat ik de wit en zwarte vlekjes, die zijn borst en buik kleuren, nog even onderscheiden kan. En bovenop zijn staart blinkt helder geel, bijna ’t geel van speenkruid of boterbloemen.

Ook de wielrijder heeft het visioen nagestaard, al bevond hij zich op een "gevaarlijke helling”, en nu ligt zijn rad bij ’t oude tolhek, terwijl hij staat te kreunen over ’t glas water, waarmede onze lieve hospita op het haar maar al te wel bekende geraas van een neertuimelend bicyclist al dadelijk naar buiten gesneld is. Maar ’t rad heeft zich gelukkig niet bezeerd, en welgemoed trapt onze vogel- bewonderaar weer spoedig verder in de richting van Terborg. Kijk daar uit naar klauwieren met jongen in de sleedorens