Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/250

Deze pagina is niet proefgelezen

220

krijgt en dat ge de weinige zandkorreltjes, die er aan blijven hangen, met ’t meeste gemak eraf kunt kloppen.

Met berken is ’t net zoo. Ik heb nog de levendigste herinneringen van een aardig klein berkje, dat ik eens voor mijn tuin wou meenemen. Ik groef ’t voorzichtig uit en legde ’t er op aan, om een flinke klomp aarde rondom de wortels te laten.

Toen ik goed en wel rondom gegraven had en ook onder ’t boompje de grond had losgemaakt, wilde ik ’t omhoog tillen, en natuurlijk pakte ik ’t beet onder aan de stam, daar heb je ’t beste houvast. Maar wat gebeurde er nu? Mijn mooie kluit boschgrond, waar ik me zooveel van had voorgesteld, rolde als droog zand van de wortels af en onder aan mijn berkje bleef niets zitten dan een akelig kaal wortelpruikje. Dat heb ik toen in vredesnaam maar ingepakt in vochtig mos en zoo is ’t boompje dan nog tamelijk goed over gekomen. Dat is nu een jaar of acht geleden en ’t boompje staat nog in mijn tuin, maar ik kan niet zeggen, dat het er zoo bijzonder welvarend uitziet,

Met de meeste andere boomen is het net zoo gesteld. Ze hebben geen fijne wortelhaartjes. Ze hebben ze ook riet noodig. Ze behoeven niet elk aardkruimpje zijn laatste waterdeeltje en zijn laatste beetje voedingszout af te persen. Daar hebben ze handlangers voor en dat zijn niets anders dan die fijne bijna onzichtbare schimmeldraadjes van de zwam vlok,

Die zuigen water en voedende stoffen op en deelen dat. alles heel broederlijk met de groote boom, die in ruil daar- voor aan zijn onderaardsche vriend, de zwamvlok, een beetje van ’t lekkers afstaat, dat hij zelf hoog in de warme zomerlucht met behulp van de stralende lichtzon in zijn naalden weet te bereiden.

Een vreemdsoortig bondgenootschap!